Grammatica 23 |
a) De gebiedende wijs van zwakke en onregelmatige werkwoorden De gebiedende wijs van zwakke werkwoorden wordt overwegend gevormd naar het paradigma van het sterke werkwoord (G.16d) ev. graš! ܓܪܰܫ mv. grašu! ܓܪܰܫܘ. 1. Werkwoorden met zwakke eerste medeklinker De gebiedende wijs van werkwoorden met /y/ ܝ als eerste wortelmedeklinker heeft inplaats van /y-/ ܝـ als eerste medeklinker een /i-/ ܐܝ aan het begin:
Werkwoorden met Olaf /ܐ/ als eerste wortelmedeklinker vormen de gebiedende wijs bestaande uit één lettergreep en zijn dus vergelijkbaar met de werkwoorden met een tweede zwakke wortelmedeklinker:
2. Gebiedende wijs van de werkwoorden “komen” en “gaan“ De werkwoorden “komen” (ʾṯy ܐܬ݂ܝ) en “gaan” (ʾzl ܐܙܠ) hebben bij wijze van uitzondering in het enkelvoud verschillende vormen voor vrouwelijk en mannelijk en zijn dus onregelmatig:
3. Werkwoorden met /y/ ܝ als tweede wortelmedeklinker De gebiedende wijs van werkwoorden met /y/ ܝ als tweede wortelmedeklinker wordt zonder de zwakke medeklinker gevormd:
Daar staat tegenover dat de gebiedende wijse van de werkwoorden met /w/ ܘ als tweede medeklinker sterk is:
4. Met zwakke derde wortelmedeklinker In alle drie de stammen (I, II en III) vormen werkwoorden met zwakke derde medeklinker de gebiedende wijs volgens het paradigma van het sterke werkwoord:
5. Ontkenning van de gebiedende wijs van zwakke en onregelmatige werkwoorden De gebiedende wijs wordt door middel van lo ܠܐ + subjunctief (de basisvorm van de tegenwoordige tijd) in de 2e persoon (ev. respectievelijk mv.) ontkend (G.16d): graš! ܓܪܰܫ > lo guršat! ܠܐ ܓܘܪܫܰܬ grašu! ܓܪܰܫܘ > lo guršitu! ܠܐ ܓܘܪܫܝܬܘ De ontkende gebiedende wijs richt zich naar de tegenwoordige tijdsvorm van het betreffende werkwoord. Zoals in paragraaf G.22e besproken, vertoont de gebiedende wijs van de werkwoorden met Olaf ܐ als eerste wortelmedeklinker een bijzonderheid. In deze vormen smelt het ontkenningspartikel lo ܠܐ samen met de klinker van de tegenwoordige tijdsvorm en blijft l- ܠـ over: lo ܠܐ + uxlat ܐܘܟ݂ܠܰܬ = luxlat ܠܐܘܟ݂ܠܰܬ „eet niet (ev.)“. In het Syrische schrift blijft de Olaf ܐ om etymologische redenen wederom behouden. Meer voorbeelden zijn te vinden in paragraaf G.22e.
b) Objectsuffixen in de gebiedende wijs Het pronominale object kan ook in de gebiedende wijs door suffxen uitgedrukt worden. Het gaat hierbij om dezelfde objectsuffixen die al in paragraaf G.22a zijn behandeld. In de gebiedende wijs enkelvoud wordt bij het proniminale object van de 3e persoon (hem/haar/ze/hen/hun) tussen het directe object (DO) (het direct ondervindende object) en het indirecte object (IO) (de indirect betrokken ontvanger) onderscheid gemaakt. Voor alle anderen personen komt slechts één vorm voor:
Voorbeelden:
c) De copula van de 3e ersonen ev. yo ܝܐ en mv. ne ܢܶܐ als tweede pronominale object Bij werkwoorden die al een objectsuffix vertonen kan nog een tweede pronominaal object optreden, dat door de vormen van de 3e persoon van de copula (G.4.2b) ev. yo ܝܐ en mv. ne ܢܶܐ uitgedrukt wordt. Het wordt net als bij de copula als zelfstandig element apart geschreven. Dit tweede pronominale object is altijd een direktes object (het direct ondervindend of direct waargenomen object), tegelijkertijd kan het L-suffix aan het werkwoord in deze constructie alleen het indirect object (de ontvanger, de begunstigde) betekenen:
Voorbeelden:
d) De aanvoegende wijs 1. De aanvoegende wijs in het algemeen De aanvoegende wijs (subjunctief) wordt door de basisvorm van de tegenwoordige tijd (G.7a) gemarkeerd. Het voegwoord d ܕ, leidt een bijzin in waarbij de aanvoegende wijs dikwijls volgt op een werkwoord van modaliteit (zoals ‘wensen’) of tijdsfase (zoals ‘beginnen’) (G.20c) of een voorwaarde uitdrukt (G.22c). De aanvoegende wijs staat veelal in dit soort bijzinnen. Zelfstandig kan het ook gebruikt woorden bij vragen om bevestiging (bijv. “zal ik eens?”) en voorstellen (“laten we!”) alsmede in de ontkenning van de gebiedende wijs (na het ontkenningspartikel lo- ܠܐ, G16.d2). Voorbeeldzinnen met de aanvoegende wijs:
2. Het partikel ṭro ܛܪܐ met de aanvoegende wijs Het partikel ṭro ܛܪܐ vormt samen met de daaropvolgende aanvoegende wijs de zogenaamde jussief. Dit geeft aan de spreker de luisteraar vraagt om toestemming, aanspoort of gebiedt:
Bij de werkwoorden met eerste zwakke medeklinker kan het partikel ṭro ܛܪܐ met het werkwoord tot één woord samensmelten, waarbij in het Syrische schrift de Olaf ܐ aan het begin van het werkwoord behouden blijft: ṭro ܛܪܐ + oxal ܐܳܟ݂ܰܠ = ṭroxal ܛܪܳܐܟ݂ܰܠ „laat hem eten“, ṭro ܛܪܐ + ëzze ܐܷܙܙܶܗ = ṭrëzze ܛܪܷܐܙܙܶܗ „laat hem gaan“. Daarbij hoort ook de vorm ṭrowe ܛܪܳܘܶܐ (uit ṭro howe ܛܪܐ ܗܳܘܶܐ „laat het zijn, het zij zo“) die als eerst in L.8 voorkomt en met “Oké!” respectievelijk “Akkoord!” vertaald kan worden. 3. Het bijwoord balki ܒܰܠܟܝ met de aanvoegende wijs Het bijwoord balki ܒܰܠܟܝ „misschien“ samen met de aanvoegende wijs drukt een gebeurtenis uit die mogelijkerwijze in de toekomst plaatsvindt:
|