Grammatica 22 |
a) Objectmarkerung in de tegenwoordige tijd 1. L-suffixen in de vervoeging van de tegenwoordige tijd Zoals in paragraaf G.21a uitgelegd, volgt het nominale object in de meeste gevallen het werkwoord. Het pronominale object kan zoals in de verleden tijd ook in de tegenwoordige tijd door middel van de L-suffixen (G.21a.3) uitgedrukt worden. Deze worden toegevoegd aan de tegenwoordige tijdsvorm (zie ook G.16e) en markeren het pronominale object:
De L-suffixen staan ook in de tegenwoordige tijd zowel voor het directe object (de direct ondervindende, de bewogene) als indirecte object (de indirect betrokkene, de begunstigde), zoals de volgende voorbeelden laten zien:
2. Vervoeging van de tegenwoordige tijd met L-suffixen Bij het toevoegen van de pronominale object smelten de L-suffixen en tegenwoordige tijdsvormen samen. De vervoeging van de tegenwoordige tijd door objectsuffixen heeft het volgende paradigma:
De objectsuffixen van de 2/3mv. hebben afhankelijk van de tegenwoordige tijds drie varianten (2mv: -xu ـܟ݂ܘ, -lxu ـܠܟ݂ܘ, -nxu ـܢܟ݂ܘ respectievelijk. 3mv.: -Ke ـܶـ, -lle ـܠܠܶܗ, -nne ـܢܢܶܗ) met de volgende onderverdeling. Let op de verandering die bij de tegenwoordige tijdsvorm optreedt:
3. Tegenwoordige tijd van de 1e personen met L-suffixen Bij de vervoeging met objectsuffixen (hier 2m./v.ev en 3m./v.ev.) van de tegenwoordige tijdsvormen van de 1e personen (ik, wij) treedt een verkorting en samentrekking op en gelden de volgende bijzonderheden:
Naast deze vormen kunnen de tegenwoordige tijdsvormen van de 1e personen met objectsuffixen ook onveranderd blijven. In dit geval blijven alle achtervoegsels zoals verwacht en spreken we van verlengde vormen:
Deze verlengde vormen hebben dezelfde betekenis als de verkorte vormen, gebruikelijker zijn toch de kortere, samengetrokken vormen: kogorašnolux ܟܳܓܳܪܰܫܢܳܠܘܟ݂ = kogorašnux ܟܳܓܳܪܰܫܢܘܟ݂ „ik (m.) trek je/voor jou“ kogorašnolxu ܟܳܓܳܪܰܫܢܳܠܟ݂ܘ = kogorašnanxu ܟܳܓܳܪܰܫܢܰܢܟ݂ܘ „ik (m.) trek jullie/voor jullie“ koguršonole ܟܳܓܘܪܫܳܢܳܠܶܗ = koguršalle ܟܳܓܘܪܫܰܠܠܶܗ „ik (v.) trek hem/voor him“ koguršonolxu ܟܳܓܘܪܫܳܢܳܠܟ݂ܘ = koguršanxu ܟܳܓܘܪܫܰܢܟ݂ܘ „ik (v.) trek jullie/voor jullie“ 4. Bijzonderheden bij het werkwoord ʾmr ܐܡܪ I „zeggen” met L-suffixen Het zeer frequente werkwoord ʾmr ܐܡܪ I „zeggen” kent meerdere vormvarianten waarbij rekening moet worden gehouden met de zogenaamde assimilatie of wel klankgelijkmaking van de opeenvolgingen /mr ܡܪ/ en /rl ܪܠ/. Hieronder staat een overzicht:
De verlengde vormen voor 1m.ev. zijn: omarne ܐܳܡܰܪܢܶܗ = omarnole ܐܳܡܰܪܢܳܠܶܗ „ik zeg hem“ omarna ܐܳܡܰܪܢܰܗ = omarnola ܐܳܡܰܪܢܳܠܰܗ „ik zeg jullie“ omarnux ܐܳܡܰܪܢܘܟ݂ = omarnolux ܐܳܡܰܪܢܳܠܘܟ݂ „ik zeg dir (m.)“ omarnax ܐܳܡܰܪܢܰܟ݂ = omarnolax ܐܳܡܰܪܢܳܠܰܟ݂ „ik zeg (zu) dir (v.)“ De verlengde vormen voor 1v.ev. zijn: ëmmalle ܐܷܡܡܰܠܠܶܗ = ëmmonole ܐܷܡܡܳܢܳܠܶܗ „ik zeg ihm“ ëmmalla ܐܷܡܡܰܠܠܰܗ = ëmmonola ܐܷܡܡܳܢܳܠܰܗ „ik zeg jullie“ ëmmallux ܐܷܡܡܰܠܠܘܟ݂ = ëmmonolux ܐܷܡܡܳܢܳܠܘܟ݂ „ik zeg dir (m.)“ ëmmallax ܐܷܡܡܰܠܠܰܟ݂ = ëmmonolax ܐܷܡܡܳܢܳܠܰܟ݂ „ik zeg dir (v.)“ 5. Uitdrukking van het indirecte object door het voorzetsel l- ܠـ Ten slotte kan het indirecte object (de indirect betrokkene, de begunstigde) zoals in de verleden tijd (G.21a.3), door de zelfstandige vormen van het voorzetsel l- ܠـ (G.11b) omschreven worden:
b) Voorwaardelijke zin Voorwaardelijke zinnen zijn bijzinnen, die met de volgende voegwoorden ingeleid worden: d ܕ, häka ܗܱܟܰܐ, iḏa ܐܝܕ݂ܰܐ, iḏa d ܐܝܕ݂ܰܐ ܕ, inaqla d ܐܝܢܰܩܠܰܐ ܕ, gud ܓܘܕ, ënkan (d) ܐܷܢܟܰܐܢ (ܕ), en en d ܐܶܢ ܕ. In de meeste gevallen komt de daarbij behorende hoofdzin ná de bijzin. Afhankelijk van de zinstructuur geeft de voorwaardelijke zin een situatie weer die als werkelijk wordt beschouwd (realis) of een stuatie die wordt beschouwd als onwerkelijk maar wel werkelijkheid had kunnen zijn (irrealis). 1. Realis Bij de realis staat het werkwoord in de bijzin (die de voorwaarde uitdrukt) ofwel in de verleden tijd ofwel in de aanvoegende wijs (subjunctief, d.w.z. de tegenwoordige tijdsvorm zonder voorvoegsels). Het werkwoord in de hoofdzin staat in de toekomende tijd. Voorbeelden:
In de volgende voorwaardelijke zin staat de bijzin ná de hoofdzin:
2. Irrealis In de irrealis staat het werkwoord van de bijzin in de onvoltooid verleden tijd (G.12b) respectievelijk in de voltooid verleden tijd (G.12c). Het werkwoord van de hoofdzin staat in de voorwaardelijke wijs. Deze voorwaardelijke wijs komt overeen met de onvoltooid verleden tijd en voorgevoegd futurumpartikel gëd ܓܷܕ (als het ware de onvoltooid verleden toekomende tijd). Beide werkwoordsvormen kenmerken zich door het morfeem -wa ܘܰܐ / –way ـܘܰܝـ waarbij de onvoltooid verleden tijd is afgeleid van de aanvoegende wijs en de voorwaardelijke wijs van de toekomende tijd:
Voorbeelden voor voorwaardelijke zinnen in de irrealis:
c) Ontkenning 1. Nominale zin Tot de nominale zinnen behoren zinnen die door middel van de copula en een nonverbaal predicaat gevormd worden. Deze worden door de negatiecopula ontkend:
2. Verbale zin Verbale zinnen worden ontkend door het ontkenningspartikel lo ܠܐ voor het werkwoord te plaatsen.
Wenn das Prädikat des verbale zines uit einem Hilfs- en einem Vollverb besteht, staat het ontkenningspartikel voor de Hilfsverb:
d) Ontkenning van de toekomende tijd Bij de ontkenning wordt tussen de toekomende tijd en tegenwoordige tijd geen onderscheid gemaakt. Beide worden door lo ܠܐ + de tegenwoordige tijdsvorm met voorvoegsel uitgedrukt. lo kosoyam ܠܐ ܟܳܣܳܝܰܡ kan dan ook zowel betekenen “hij doet niet” ter ontkenning van kosoyam ܟܳܣܳܝܰܡ „hij doet“ of „hij zal/gaat niet doen“ ter ontkenning van gëd soyam ܓܷܕ ܣܳܝܰܡ „hij zal/gaat niet doen“. De betreffende betekenis laat zich doorgaans blijken uit de context.
e) Het ontkenningspartikel lo ܠܐ bij werkwoorden met een klinker aan het begin van de stam: Bij werkwoorden een klinker aan het begin van de stam smelt deze samen met de klinker van het ontkenningspartikel lo ܠܐ zodat slechts l- ܠـ overblijft. In het Syrische schrift worden deze werkwoorden met Olaf /ܐ/ geschreven om etymologische redenen. Deze contractie vindt ook plaats bij howe - hawi ܗܳܘܶܐ - ܗܰܘܝ „worden, zijn“ ev obe - hule ܐܳܒܶܐ - ܗܘܠܶܗ „geven“ met h- aan het begin: lo abëc ܠܐ ܐܰܒܷܥ> labëc ܠܰܐܒܷܥ „hij wilde niet“ lo aḏëc ܠܐ ܐܰܕ݂ܷܥ > laḏëc ܠܰܐܕ݂ܷܥ „hij wist niet“ lo aṯi ܠܐ ܐܰܬ݂ܝ > laṯi ܠܰܐܬ݂ܝ „hij kwam niet“ lo hawi ܠܐ ܗܰܘܝ > lawi ܠܰܘܝ „hij werd niet“ lo hule ܠܐ ܗܘܠܶܗ > lule ܠܘܠܶܗ „hij gaf niet“
lo omar ܠܐ ܐܳܡܰܪ > lomar ܠܳܐܡܰܪ „laat hij niet zeggen“ lo oṯe ܠܐ ܐܳܬ݂ܶܐ > loṯe ܠܳܐܬ݂ܶܐ „laat hij niet komen“ lo oxal ܠܐ ܐܳܟ݂ܰܠ > loxal ܠܳܐܟ݂ܰܠ „laat hij niet eten“ lo obac ܠܐ ܐܳܒܰܥ > lobac ܠܳܐܒܰܥ „laat hij niet willen“ lo oḏac ܠܐ ܐܳܕ݂ܰܥ > loḏac ܠܳܐܕ݂ܰܥ „laat hij niet weten“ lo howe ܠܐ ܗܳܘܶܐ > lowe ܠܳܘܶܐ „laat hij niet zijn“ Voorbeelden:
|