The editing screen requires at least 450 pixels of horizontal space. Please rotate your device or use one with a bigger screen.

Grammatica 8

a) Het werkwoord in verleden tijd

In de verleden tijd is het belangrijk om onderscheid te maken tussen overgankelijke en onovergankelijke werkwoorden. Overgankelijke werkwoorden zijn werkwoorden die een lijdend voorwerp kunnen hebben zoals goraš/gurš- (grëš-) ܓܳܪܰܫ ܇ ܓܘܪܫـ (ܓܪܷܫـ) “iets trekken”. Onovergankelijke werkwoorden hebben geen lijdend voorwerp, zoals domax/dëmx- (damëx-) ܕܳܡܰܟܼ: ܕܷܡܟ݂ـ (ܕܰܡܷܟ݂ـ) “slapen”.

De basis van de verleden tijd (eenvoudige verleden tijd) heeft bij overgankelijke werkwoorden slechts één vorm, bijvoorbeeld grëš- ܓܪܷܫـ ‚trekken‘. Onovergankelijke werkwoorden hebben twee vormen, damëx-/damix- ܕܰܡܷܟ݂ـ ܇ ܕܰܡܝܟ݂ـ‚ slapen‘.

 

1. Overgankelijke werkwoorden

Bij overgankelijke werkwoorden worden voor de bepaling van de personen, de volgende achtervoegsels aan de basis grëš- ܓܪܷܫـ toegevoegd:

  Enkelvoud Meervoud
3e Persoon (m.) -le ـܠܶܗ -Ke ــܶܗ
3e Persoon (v.) -la ـܠܰܗ
2e Persoon (m.) -lux ـܠܘܟ݂ -xu ـܟ݂ܘ
2e Persoon (v.) -lax ـܠܰܟ݂
1e Persoon -li ـܠܝ -lan ـܠܰܢ

Te de 3e persoon meervoud houdt in dat de laatste medeklinker van de stam verdubbeld wordt en dat er een –e aan wordt toegevoegd. Zodoende staat /T/ hier symbool voor elke willekeurige medeklinker. In het geval van grëš- ܓܪܷܫـ wordt de 3e persoon meervoudsvorm grëšše ܓܪܷܫܫܶܗ „zij trokken“.

In tegenstelling tot bij de tegenwoordige en de toekomende tijd, wordt er bij overgankelijke werkwoorden in de verleden tijd niet in de eerste, maar in de tweede en derde persoon enkelvoud onderscheid gemaakt tussen het mannelijk en het vrouwelijk.

De vervoeging van het verleden tijd van overgankelijke werkwoorden ziet er als volgt uit:

  Enkelvoud Meervoud
3e Persoon (m.) grëšle er zog ܓܪܷܫܠܶܗ grëšše sie zogen ܓܪܷܫܫܶܗ
3e Persoon (v.) grëšla sie zog ܓܪܷܫܠܰܗ
2e Persoon (m.) grëšlux du (m.) zogst ܓܪܷܫܠܘܟ݂ grëšxu ihr zogt ܓܪܷܫܟ݂ܘ
2e Persoon (v.) grëšlax du (f.) zogst ܓܪܷܫܠܰܟ݂
1e Persoon grëšli ich zog ܓܪܷܫܠܝ grëšlan wir zogen ܓܪܷܫܠܰܢ
Voorbeelden voor de verleden tijd van overgankelijke werkwoorden:
Saro zwënla čanṭa Saro heeft een tas gekocht ܣܰܪܐ ܙܘܷܢܠܰܗ ܫ̰ܰܢܛܰܐ
hënne nqëlle lu bayto ḥaṯo zij zijn naar het nieuwe huis verhuisd ܗܷܢܢܶܐ ܢܩܷܠܠܶܗ ܠܘ ܒܰܝܬܐ ܚܰܬ݂ܐ
šrëḥle u mede dë ršëmle hij heeft uitgelegd wat hij heeft getekend ܫܪܷܚܠܶܗ ܐܘ ܡܶܕܶܐ ܕܷܪܫܷܡܠܶܗ
u aršitakt ršëmle plan de architect heeft een plattegrond getekend ܐܘ ܐܰܪܫܝܬܰܟܬ ܪܫܷܡܠܶܗ ܦ݁ܠܰܢ
u Aday ftëḥle rastorant Aday heeft een restaurant ge-opend ܐܘ ܐܰܕܰܝ ܦܬܷܚܠܶܗ ܪܰܣܬܳܪܰܢܬ

2. Intransitive Verben

Bei intransitiven Verben werden zur Bezeichnung der Personen im Singular und Plural folgende Suffixe an der Basis damëx-ܕܰܡܷܟ݂ـ / damix- ܕܰܡܝܟ݂ـ toegevoegd:

  Enkelvoud Meervoud
3e Persoon (m.) -- - -i ـܝ
3e Persoon (v.) -o ـܐ
2e Persoon -at ـܬ -itu ـܝܬܘ
1e Persoon (m.) -no ـܢܐ
1e Persoon (v.) -ono ـܢܐ -ina ـܝܢܰܐ

Deze achtervoegsels corresponderen met die uit de tegenwoordige tijd (zie Grammatica 7a). Derhalve wordt hier, net als in de tegenwoordige tijd, alleen in de eerste en derde persoon enkelvoud onderscheid gemaakt tussen mannelijk en vrouwelijk.

In verband met de achtervoegsels van de onovergankelijke werkwoorden vervormt de verleden tijd bij bijvoorbeeld damëx ܕܰܡܷܟ݂ـ /damix- ܕܰܡܝܟ݂ـ „slapen“ tot het volgende folgende:

  Enkelvoud Meervoud
3e Persoon (m.) damëx hij sliep ܕܰܡܷܟ݂ damixi zij sliepen ܕܰܡܝܟ݂ܝ
3e Persoon (v.) damixo zij sliep ܕܰܡܝܟ݂ܐ
2e Persoon damixat jij sliep ܕܰܡܝܟ݂ܰܬ damixitu jullie sliepen ܕܰܡܝܟ݂ܝܬܘ
1e Persoon (m.) damëxno ik (m.) sliep ܕܰܡܷܟ݂ܢܐ damixina wij sliepen ܕܰܡܝܟ݂ܝܢܰܐ
1e Persoon (v.) damixono ik (v.) sliep ܕܰܡܝܟ݂ܳܢܐ
Voorbeelden voor de verleden tijd bij onovergankelijke werkwoorden:
šafëc mëdde d šato er is een periode van een jaar verstreken ܫܰܦܷܥ ܡܷܕܕܶܐ ܕܫܰܬܐ
šamici i tašciṯo zij hebben het verhaal gehoord ܫܰܡܝܥܝ ܐܝ ܬܰܫܥܝܬ݂ܐ
ayko yalifat Holandoyo? waar heb jij Nederlands geleerd? ܐܰܝܟܐ ܝܰܠܝܦܰܬ ܗܳܠܰܢܕܳܝܐ؟
qadër maxlaṣ ruḥe hij heeft zich kunnen redden ܩܰܕܷܪ ܡܰܟ݂ܠܰܨ ܪܘܚܶܗ
aḥna yalifina u lišono wij hebben de taal geleerd ܐܰܚܢܰܐ ܝܰܠܝܦܝܢܰܐ ܐܘ ܠܝܫܳܢܐ

b) De getallen

De telwoorden voor de primaire getallen en de rangtelwoorden in dit hoofdstuk worden in de paragraaf “getallen – Bnoyo ܒܢܳܝܐ ” behandeld. Het is van belang om rekening te houden met het feit dat de primaire getallen en de rangtelwoorden van 1-10 elk een vrouwelijke en een mannelijke vorm hebben. De vrouwelijke vorm staat voor een vrouwelijk zelfstandig naamwoord en de mannelijke voor een mannelijke zelfstandige naamwoord. Vanaf twee staat het getelde altijd in het meervoud:

Primaire getallen:

v. m.
ḥḏo aṯto één vrouw ܚܕ݂ܐ ܐܰܬ݂ܬܐ ḥa gawro één man ܚܰܐ ܓܰܘܪܐ
tarte niše twee vrouwen ܬܰܪܬܶܐ ܢܝܫܶܐ tre gawre twee mannen ܬܪܶܐ ܓܰܘܪܶܐ
tlëṯ niše drie vrouwen ܬܠܷܬ݂ ܢܝܫܶܐ tloṯo gawre drie mannen ܬܠܳܬ݂ܐ ܓܰܘܪܶܐ

De getallenreeks 21-29, 31-39, 41-49 etc. wordt, net als in het Nederlands, gevormd door één + en + tiental: ḥa w cësri ܚܰܐ ܘܥܷܣܪܝ „één-en-twintig“. Daarom wordt er bij deze getallen onderscheid gemaakt tussen mannelijke en vrouwelijke vormen al naar gelang het geslacht van hetgeen wordt geteld.

Rangtelwoorden:

Bij de rangtelwoorden, eerste / tweede etc., kent het Surayt alleen een algemene reeks met d ܕ + lidwoord (zie Grammatica 3a) voor alle getallen en een beperkte reeks voor de getallen 1-10. Beide rijen staan hieronder.