Grammatica 21 |
a) Uitdrukking van het object (lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp) Het subject (ook wel onderwerp genoemd) drukt meestal uit wie of wat een gebeurtenis veroorzaakt, het object (ook wel bekend als lijdend voorwerp) drukt meestal uit wie of wat hierdoor veranderd wordt. Als het object een zelfstandig naamwoord (Latijn nomen) is zoals ‘brief’, noemen we dit een nominaal object. Als het object een persoonlijk voornaamwoord is zoals ‘hem’, noemen we dit een pronominaal object. Het nominale object staat meestal apart na het werkwoord. De functie van het nominale object wordt dus in de meeste gevallen duidelijk door de woordsvolgorde subject-werkwoord-object (G.17d). Het pronominale object wordt uitgedrukt door achtervoegsels in de werkwoordsvervoeging zelf (zie meer hieronder). 1. Pronominal object in de verleden tijd (3m.ev., 3v.ev. en 3mv.) In de verleden tijd van de overgankelijke werkwoorden (grëšle ܓܪܷܫܠܶܗ, grëšla ܓܪܷܫܠܰܗ, enz., zie G.8a) gaat het pronominal object van de 3m.ev., 3v.ev. en 3mv. vooraf aan de L-suffixen in de werkwoordsvervoeging. Zo’n overgankelijke werkwoordsvorm heeft dus meerdere uitgangen die stap voor stap bij de stam worden gevoegd. Er zijn drie basisvormen met ingesloten pronominaal object te onderscheiden (de 3m.ev., 3v.ev. en 3mv.). Deze liggen aan de verdere vervoeging van het werkwoord met L-suffixen ten grondslag. Deze drie basisvormen drukken het pronominaal object uit waaraan de L-suffixen –le ـܠܶܗ, -lux ـܠܘܟ݂, enz. die het subject uitdrukken toegevoegd worden: 3m.ev. grëš- ܓܪܷܫـ: grëš-le ܓܪܷܫܠܶܗ „hij trok hem“ 3v.ev. grišo- ܓܪܝܫܳـ: grišo-le ܓܪܝܫܳܠܶܗ „hij trok haar“ 3mv. griši- ܓܪܝܫܝـ: griši-le ܓܪܝܫܝܠܶܗ „hij trok hen/ze“ De 3m.ev. drukt ook de vorm van de verleden tijd zonder pronominaal object uit. Dus betekent grëšle ܓܪܷܫܠܶܗ afhankelijk van de context “hij trok” (zonder pronominaal object) of “hij trok hem” (met pronominal object). De L-suffixen van 2/3mv. die aan grišo- ܓܪܝܫܳـ en griši- ܓܪܝܫܝـ worden toegevoegd zijn verschillend van die aan grëš- ܓܪܷܫـ (-xu ـܟ݂ܘ en –Me ـܶ, zie G8.a) worden gevoegd en luiden –lxu ـܠܟ݂ܘ, -lle ـܠܠܶܗ aan grišo- ܓܪܝܫܳـ en –nxu ـܢܟ݂ܘ, -nne ـܢܢܶܗ aan griši- ܓܪܝܫܝـ. De klinker van het achtervoegsel dat het pronominaal object uitdrukt is bij deze vormen –a ܰ in plaats van –o ܳ en -ë ܷ in plaats van –i ـܝـ: grišo- + -lxu= grišalxu ܓܪܝܫܳـ + ܠܟ݂ܘ = ܓܪܝܫܰܠܟ݂ܘ „jullie trekken haar“ grišo + -lle= grišalle ܓܪܝܫܳـ + ܠܠܶܗ = ܓܪܝܫܰܠܠܶܗ „ze trekken haar“ griši + -nxu ܓܪܝܫܝـ + ـܢܟ݂ܘ zu grišënxu ܓܪܝܫܷܢܟ݂ܘ „jullie trekken ze“ griši + -nne ܓܪܝܫܝـ + ـܢܢܶܗ zu grišënne ܓܪܝܫܷܢܢܶܗ „ze trekken ze“ Deze werkwoordsvormen met pronominaal object worden gebruikt om naar een zelfstandig naamwoord (nomen) terug te verwijzen. Vandaar de aanduiding pronominaal object. Voorbeelden: 2. Paradigma’s van de verleden tijd met pronominal object (a) Sterke werkwoorden grš ܓܪܫ I: goraš – grëšle ܓܳܪܰܫ - ܓܪܷܫܠܶܗ „trekken“
(b) Werkwoorden met ʾ ܐ als eerste wortelmedeklinker: ʾmr ܐܡܪ I: omar – mërle ܐܳܡܰܪ - ܡܷܪܠܶܗ „zeggen“
(c) Werkwoorden met y ܝ als tweede wortelmedeklinker: sym ܣܝܡ I: soyam – sëmle ܣܳܝܰܡ - ܣܷܡܠܶܗ „maken, doen“
(d) Werkwoorden met y ܝ als derde wortelmedeklinker: ḥzy ܚܙܝ I: ḥoze – ḥzele ܚܳܙܶܐ - ܚܙܶܠܶܗ „zien“
(e) Werkwoorden met l ܠـ als derde wortelmedeklinker: Werkwoorden van deze klasse volgen in de 3v.ev. en 3mv. het paradigma van het sterke werkwoord en zijn alleen zwak in de 3m.ev. šql ܫܩܠ I: šoqal – šqile ܫܳܩܰܠ – ܫܩܝܠܶܗ „kopen“
3. L-suffixen en pronominale objectsuffixen voor de andere personen in de verleden tijd Pronominal objecten voor de andere personen (1e/2e) wordt uitgedrukt door de achtervoeging van L-suffixen aan de verleden tijdsvorm. Zo’n werkwoordsvorm heeft dus twee L-suffixen waarvan de eerste reeds bekend is en direct aan de stam wordt geplakt. De andere markeert het pronominal object en volgt direct hierna. Dezelfde reeks achtervoegsels drukt ook de ontvanger of begunstigde uit voor alle personen (1e/2e/3e) (zie verdere uitleg hieronder). Deze L-suffixen die het pronominal object uitdrukken onderscheiden zich alleen in de 2/3mv. van de L-suffixen die het subject uitdrukken in de verleden tijd (zie G.8a):
De pronominale objectsuffixen 2/3mv. hebben drie varianten afhankelijk van de werkwoordsvorm waaraan ze worden toegevoegd. Let hierbij op dat de klinker van de voorafgaande werkwoordsuitgang bij de vervoeging met deze pronominale objectsuffixen ook anders kan zijn:
De drie bases met pronominale objecten van de 3e persoon kunnen alleen het direct object (d.w.z. lijdend voorwerp) uitdrukken, niet het indirect object (d.w.z. meewerkend voorwerp). Het direct object drukt vaak degene die direct iets ondervindt door de gevolgen van de gebeurtenis (wie iets wordt aangedaan of wat in beweging wordt gezet). Het indirect object staat voor degene die indirect betrokken is, vaak de ontvanger of begunstigde. Zoals je hieronder kunt zien, kunnen de hierbovengenoemde vormen met pronominale L-suffixen voor de 1e/2e personen echter zowel het direct object als het indirect object uitdrukken: grëšli ܓܪܷܫܠܝ „ik trok (hem)“ vs. grëšli-lux ܓܪܷܫܠܝܠܘܟ݂ „ik trok jou (m.)/voor jou (m.)“ grëšlax ܓܪܷܫܠܰܟ݂ „je (v.) trok (hem)“ vs. grëšlax-li ܓܪܷܫܠܰܟ݂ܠܝ „je (v.) trok mij/voor mij“ grëšxu ܓܪܷܫܟ݂ܘ „jullie trokken (hem)“ vs. grëšxu-lan ܓܪܷܫܟ݂ܘܠܰܢ „jullie trokken ons/voor ons“ Ook de L-suffixen van de personen 3m.ev., 3v.ev. en 3mv. kunnen als overeenkomstig pronominaal object dienen en achter de verleden tijdsvorm gevoegd worden als –le ـܠܶܗ, -la ـܠܰܗ, -nne ـܢܢܶܗ. Deze dienen echter alleen als indirect object, bijv.: grëšle-le ܓܪܷܫܠܶܠܶܗ „hij trok voor hem“ respectievelijk „hij trok zich/voor zichzelf“. Voorbeelden:
Door het voorzetsel l- ܠ „voor, tot, aan” van achtervoegsels te voorzien (G.11b) kan het indirect object ook los van het werkwoord staan in plaats van de bovegenoemde L-suffixen: grëšluxli ܓܪܷܫܠܘܟ݂ܠܝ = grëšlux eli ܓܪܷܫܠܘܟ݂ ܐܶܠܝ „je trok voor mij“ maḥwelalle u plan ܡܰܚܘܶܠܰܠܠܶܗ ܐܘ ܦ݁ܠܰܐܢ = maḥwele u plan alle ܡܰܚܘܶܠܶܗ ܐܘ ܦ݁ܠܰܐܢ ܐܰܠܠܶܗ „hij toonde hun het plan“ hiye mërleli ܗܝـܝܶܐ ܡܷܪܠܶܠܝ = hiye mërle eli ܗܝـܝܶܐ ܡܷܪܠܶܗ ܐܶܠܝ „hij zei tegen mij“
b) Opmerking over de klemtoon Bij al deze werkwoordsvormen met twee L-suffixen blijft de klemtoon onveranderd op de werkwoordstam. De algemene regel met de klemtoon op de voorlaatste lettergreep (L 24.4) gaat hier dus niet op. Voorbeelden:
c) Onrelegematige werkwoorden met mё- ܡܷـ Werkwoorden met vier of meer wortelmedeklinkers, die met mё- ـܡ beginnen en een -t- bevatten, vormen een klasse op zich. Ze zijn te onderscheiden van de werkwoorden behorend tot stammen II en III, die evenzo met m- ܡـ beginnen. Bij de werkwoorden van deze afzonderlijke klasse gaat het doorgaans om neologismes respectievelijk ontleningen oorspronkelijk uit het Arabisch. Daartoe behoren: mëftakar – mëftakarle - ܡܷܦܬܰܟܰܪܠܶܗ ܡܷܦܬܰܟܰܪ „denken“ mëftaxar – mëftaxarle ܡܷܦܬܰܟ݂ܰܪ - ܡܷܦܬܰܟ݂ܰܪܠܶܗ„trots zijn“ mëḥtaram – mëḥtaramle ܡܷܚܬܰܪܰܡ - ܡܷܚܬܰܪܰܡܠܶܗ„respecteren, eren“ mëstafad – mëstafadle ܡܷܣܬܰܦܰܕ - ܡܷܣܬܰܦܰܕܠܶܗ„profiteren“ mëtṣawar – mëtṣawarle ܡܷܬܨܰܘܰܪ - ܡܷܬܨܰܘܰܪܠܶܗ„zich voorstellen“ mëttafaq – mëttafaqle ܡܷܬܬܰܦܰܩ - ܡܷܬܬܰܦܰܩܠܶܗ„het erover eens worden“ mëtyaqan – mëtyaqanle ܡܷܬܝܰܩܰܢ - ܡܷܬܝܰܩܰܢܠܶܗ„geloven“ mëtwaqac – mëtwaqacle ܡܷܬܘܰܩܰܥ - ܡܷܬܘܰܩܰܥܠܶܗ„verwachten“ mëzdahar – mëzdaharle ܡܷܙܕܰܗܰܪ - ܡܷܙܕܰܗܰܪܠܶܗ„opletten, in acht nemen“ mёštabhar – mёštabharle ܡܷܫܬܰܒܗܰܪ - ܡܷܫܬܰܒܗܰܪܠܶܗ „trots zijn“ mёštacmar – mёštacmarle ܡܷܫܬܰܥܡܰܪ - ܡܷܫܬܰܥܡܰܪܠܶܗ „koloniseren“ mёštawḥar – mёštawḥarle ܡܷܫܬܰܘܚܰܪ - ܡܷܫܬܰܘܚܰܪܠܶܗ „vertragen, laat zijn“ mёštawtaf – mёštawtafle ܡܷܫܬܰܘܬܰܦ - ܡܷܫܬܰܘܬܰܦܠܶܗ „deelnemen“ Al deze werkwoorden worden volgens dit paradigma vervoegd: štbhr ܫܬܒܗܪ „trots zijn“
De werkwoorden van deze groep, die een l ܠ als laatste medeklinker in de wortel hebben, zoals stcml ܣܬܥܡܠ (mёstacmal – mёstacmele ܡܷܣܬܰܥܡܰܠ – ܡܷܣܬܰܥܡܶܠܶܗ „gebruiken, benutten“) en ntql ܢܬܩܠ (mëntaqal – mëntaqele ܡܷܢܬܰܩܰܠ - ܡܷܢܬܰܩܶܠܶܗ „verhuizen“) volgen in de vervoeging van de verleden tijd de regels van de werkwoorden met /l/ ܠ als derde wortelmedeklinker (G.20b). stcml ܣܬܥܡܠ „gebruiken, benutten“
Werkwoorden met een zwakke laatste medeklinker zoals štcy ܫܬܥܝ (mёštace – mёštacele ܡܷܫܬܰܥܶܐ – ܡܷܫܬܰܥܶܠܶܗ „spelen“) en tnby ܬܢܒܝ (mëtnabe – mëtnabele ܡܷܬܢܰܒܶܐ - ܡܷܬܢܰܒܶܠܶܗ „profeteren, voorspellen“) volgen wederom bij de vervoeging de regels van de werkwoorden met derde zwakke medeklinker, zoals ḥzy ܚܙܝ (ḥoze – ḥzele ܚܳܙܶܐ – ܚܙܶܠܶܗ „zien“ zie. G.20a). štcy ܫܬܥܝ (< šcy ܫܥܝ) „spelen“
|