The editing screen requires at least 450 pixels of horizontal space. Please rotate your device or use one with a bigger screen.

Grammatica 21
a) Uitdrukking van het object (lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp)

Het subject (ook wel onderwerp genoemd) drukt meestal uit wie of wat een gebeurtenis veroorzaakt, het object (ook wel bekend als lijdend voorwerp) drukt meestal uit wie of wat hierdoor veranderd wordt. Als het object een zelfstandig naamwoord (Latijn nomen) is zoals ‘brief’, noemen we dit een nominaal object. Als het object een persoonlijk voornaamwoord is zoals ‘hem’, noemen we dit een pronominaal object. Het nominale object staat meestal apart na het werkwoord. De functie van het nominale object wordt dus in de meeste gevallen duidelijk door de woordsvolgorde subject-werkwoord-object (G.17d). Het pronominale object wordt uitgedrukt door achtervoegsels in de werkwoordsvervoeging zelf (zie meer hieronder).

1. Pronominal object in de verleden tijd  (3m.ev., 3v.ev. en 3mv.)

In de verleden tijd van de overgankelijke werkwoorden (grëšle ܓܪܷܫܠܶܗ, grëšla ܓܪܷܫܠܰܗ, enz., zie G.8a) gaat het pronominal object van de 3m.ev., 3v.ev. en 3mv. vooraf aan de L-suffixen in de werkwoordsvervoeging. Zo’n overgankelijke werkwoordsvorm heeft dus meerdere uitgangen die stap voor stap bij de stam worden gevoegd. Er zijn drie basisvormen met ingesloten pronominaal object te onderscheiden (de 3m.ev., 3v.ev. en 3mv.). Deze liggen aan de verdere vervoeging van het werkwoord met L-suffixen ten grondslag. Deze drie basisvormen drukken het pronominaal object uit waaraan de L-suffixen –leـܠܶܗ, -luxـܠܘܟ݂, enz. die het subject uitdrukken toegevoegd worden:

         3m.ev. grëš- ܓܪܷܫـ: grëš-le ܓܪܷܫܠܶܗ „hij trok hem

         3v.ev.  grišo- ܓܪܝܫܳـ: grišo-le ܓܪܝܫܳܠܶܗ „hij trok haar

         3mv.   griši- ܓܪܝܫܝـ: griši-le ܓܪܝܫܝܠܶܗ „hij trok hen/ze

De 3m.ev. drukt ook de vorm van de verleden tijd zonder pronominaal object uit. Dus betekent grëšle ܓܪܷܫܠܶܗ afhankelijk van de context “hij trok” (zonder pronominaal object) of “hij trok hem” (met pronominal object).

De L-suffixen van 2/3mv. die aan grišo- ܓܪܝܫܳـ en griši- ܓܪܝܫܝـ worden toegevoegd zijn verschillend van die aan grëš- ܓܪܷܫـ (-xuـܟ݂ܘ en –Me ـܶ, zie G8.a) worden gevoegd en luiden –lxu ‍ـܠܟ݂ܘ, -lleـܠܠܶܗ aan grišo- ܓܪܝܫܳـ en –nxu ‍‍ـܢܟ݂ܘ, -nneـܢܢܶܗ aan griši- ܓܪܝܫܝـ. De klinker van het achtervoegsel dat het pronominaal object uitdrukt is bij deze vormen –a ܰ  in plaats van –o ܳ  en  ܷ  in plaats van –iـܝـ:

         grišo-lxu= grišalxu ܓܪܝܫܳـ + ‍ܠܟ݂ܘ = ܓܪܝܫܰܠܟ݂ܘ „jullie trekken haar“

         grišo + -lle= grišalle ܓܪܝܫܳـ + ‍ܠܠܶܗ = ܓܪܝܫܰܠܠܶܗ „ze trekken haar“

         griši + -nxu ܓܪܝܫܝ‍ـ + ـܢܟ݂ܘ zu grišënxu ܓܪܝܫܷܢܟ݂ܘ „jullie trekken ze“

         griši + -nne ܓܪܝܫܝ‍ـ + ـܢܢܶܗ zu grišënne ܓܪܝܫܷܢܢܶܗ „ze trekken ze“

Deze werkwoordsvormen met pronominaal object worden gebruikt om naar een zelfstandig naamwoord (nomen) terug te verwijzen. Vandaar de aanduiding pronominaal object.

Voorbeelden:

Këtwa cal i ṭëbliṯo egarṯo, midole w qëryole. Er lag een brief op de tafel, hij nam hem (let. ze) en las hem (let. ze). ܟܷܬܘܰܐ ܥܰܠ ‌ܐܝ ܛܷܒܠܝܬ݂ܐ ܐܶܓܰܪܬ݂ܐ، ܡܝܕܳܠܶܗ ܘܩܷܪܝܳܠܶܗ.
I barṯo d ḥëzyolux bi šuqo, këtla sohduṯo du qloco. Het meisje, dat je (m.) (let. haar) in de stad zag, heeft een rijbewijs. ܐܝ ܒܰܪܬ݂ܐ ܕܚܷܙܝܳܠܘܟ݂ ܒܝ ܫܘܩܐ ܟܷܬܠܰܗ ܣܳܗܕܘܬ݂ܐ ܕܘ ܩܠܳܥܐ.
An nošani aṯën sidayna, elo ono lo ḥzalli. Deze mensen kwamen naar ons toe, maar ik heb ze niet gezien. ܐܰܢ ܢܳܫܰܢܝ ܐܰܬ݂ܷܢ ܣܝܕܰܝܢܰܐ، ܐܶܠܐ ܐܳܢܐ ܠܐ ܚܙܰܠܠܝ.
Aj julani qay harke mḥalqe ne, hatu mḥalqënxu w ṭranxu? Waarom liggen deze kleren hier op de grond, hebben jullie ze op de grond gegooid en laten liggen? ܐܰܔ ܔܘܠܰܢܝ ܩܰܝ ܗܰܪܟܶܐ ܡܚܰܠܩܶܐ ܢܶܐ، ܗܰܬܘ ܡܚܰܠܩܷܢܟ݂ܘ ܘܛܪܰܢܟ݂ܘ؟
Rḥëmme raḏayto mëstacmalto w zwinalle. Een gebruikte auto vonden ze wel leuk, en ze kochten hem (let. haar). ܪܚܷܡܡܶܗ ܪܰܕ݂ܰܝܬܐ ܡܷܣܬܰܥܡܰܠܬܐ ܘܙܘܝܢܰܠܠܶܗ.
Azze u Barṣawmo w mqaydile cal ëšme d ruḥe. Abrohëm vertrok en registreerde hen op zijn eigen naam. ܐܰܙܙܶܗ ܐܘ ܒܰܪܨܰܘܡܳܐ ܘܡܩܰܝܕܝܠܶܗ ܥܰܠ ‌ܐܷܫܡܶܗ ܕܪܘܚܶܗ.

2. Paradigma’s van de verleden tijd met pronominal object

(a) Sterke werkwoorden

grš ܓܪܫ I: gorašgrëšle ܓܳܪܰܫ - ܓܪܷܫܠܶܗ „trekken“

Subject → 3ev.m. 3ev.v. 2ev.m. 2ev.v.
Object  ↓
3m.ev. grëšle grëšla grëšlux grëšlax
ܓܪܷܫܠܶܗ ܓܪܷܫܠܰܗ ܓܪܷܫܠܘܟ݂ ܓܪܷܫܠܰܟ݂
3v.ev. grišole grišola grišolux grišolax
ܓܪܝܫܳܠܶܗ ܓܪܝܫܳܠܰܗ ܓܪܝܫܳܠܘܟ݂ ܓܪܝܫܳܠܰܟ݂
3mv. grišile grišila grišilux grišilax
ܓܪܝܫܝܠܶܗ ܓܪܝܫܝܠܰܗ ܓܪܝܫܝܠܘܟ݂ ܓܪܝܫܝܠܰܟ݂
Subject → 1ev. 3mv. 2mv. 1mv.
Object  ↓
3m.ev. grëšli grëšše grëšxu grëšlan
ܓܪܷܫܠܝ ܓܪܷܫܫܶܗ ܓܪܷܫܟ݂ܘ ܓܪܷܫܠܰܢ
3v.ev. grišoli grišalle grišalxu grišolan
ܓܪܝܫܳܠܝ ܓܪܝܫܰܠܠܶܗ ܓܪܝܫܰܠܟ݂ܘ ܓܪܝܫܳܠܰܢ
3mv. grišili grišënne grišënxu grišilan
ܓܪܝܫܝܠܝ ܓܪܝܫܷܢܢܶܗ ܓܪܝܫܷܢܟ݂ܘ ܓܪܝܫܝܠܰܢ

(b) Werkwoorden met ʾ ܐ als eerste wortelmedeklinker:

ʾmr ܐܡܪ I: omarmërle ܐܳܡܰܪ - ܡܷܪܠܶܗ „zeggen“

Subject → 3ev.m. 3ev.v. 2ev.m. 2ev.v.
Object  ↓
3m.ev. mërle mërla mërlux mërlax
ܡܷܪܠܶܗ ܡܷܪܠܰܗ ܡܷܪܠܘܟ݂ ܡܷܪܠܰܟ݂
3v.ev. mirole mirola mirolux mirolax
ܡܝܪܳܠܶܗ ܡܝܪܳܠܰܗ ܡܝܪܳܠܘܟ݂ ܡܝܪܳܠܰܟ݂
3mv. mirile mirila mirilux mirilax
ܡܝܪܝܠܶܗ ܡܝܪܝܠܰܗ ܡܝܪܝܠܘܟ݂ ܡܝܪܝܠܰܟ݂
Subject → 1ev. 3mv. 2mv. 1mv.
Object  ↓
3m.ev. mërli mërre mërxu mërlan
ܡܷܪܠܝ ܡܷܪܪܶܗ ܡܷܪܟ݂ܘ ܡܷܪܠܰܢ
3v.ev. miroli miralle miralxu mirolan
ܡܝܪܳܠܝ ܡܝܪܰܠܠܶܗ ܡܝܪܰܠܟ݂ܘ ܡܝܪܳܠܰܢ
3mv. mirili mirënne mirënxu mirilan
ܡܝܪܝܠܝ ܡܝܪܷܢܢܶܗ ܡܝܪܷܢܟ݂ܘ ܡܝܪܝܠܰܢ

(c) Werkwoorden met y ܝ als tweede wortelmedeklinker:

sym ܣܝܡ I: soyamsëmle ܣܳܝܰܡ - ܣܷܡܠܶܗ „maken, doen“

Subject → 3ev.m. 3ev.v. 2ev.m. 2ev.v.
Object  ↓
3m.ev. sëmle sëmla sëmlux sëmlax
ܣܷܡܠܶܗ ܣܷܡܠܰܗ ܣܷܡܠܘܟ݂ ܣܷܡܠܰܟ݂
3v.ev. simole simola simolux simolax
ܣܝܡܳܠܶܗ ܣܝܡܳܠܰܗ ܣܝܡܳܠܘܟ݂ ܣܝܡܳܠܰܟ݂
3mv. simile simila similux similax
ܣܝܡܝܠܶܗ ܣܝܡܝܠܰܗ ܣܝܡܝܠܘܟ݂ ܣܝܡܝܠܰܟ݂
Subject → 1ev. 3mv. 2mv. 1mv.
Object  ↓
3m.ev. sëmli sëmme sëmxu sëmlan
ܣܷܡܠܝ ܣܷܡܡܶܗ ܣܷܡܟ݂ܘ ܣܷܡܠܰܢ
3v.ev. simoli simalle simalxu simolan
ܣܝܡܳܠܝ ܣܝܡܰܠܠܶܗ ܣܝܡܰܠܟ݂ܘ ܣܝܡܳܠܰܢ
3mv. simili simënne simënxu similan
ܣܝܡܝܠܝ ܣܝܡܷܢܢܶܗ ܣܝܡܷܢܟ݂ܘ ܣܝܡܝܠܰܢ

(d) Werkwoorden met y ܝ als derde wortelmedeklinker:

ḥzy ܚܙܝ I: ḥozeḥzele ܚܳܙܶܐ - ܚܙܶܠܶܗ „zien“

Subject → 3ev.m. 3ev.v. 2ev.m. 2ev.v.
Object  ↓
3m.ev. ḥzele ḥzela ḥzelux ḥzelax
ܚܙܶܠܶܗ ܚܙܶܠܰܗ ܚܙܶܠܘܟ݂ ܚܙܶܠܰܟ݂
3v.ev. ḥëzyole ḥëzyola ḥëzyolux ḥëzyolax
ܚܷܙܝܳܠܶܗ ܚܷܙܝܳܠܰܗ ܚܷܙܝܳܠܘܟ݂ ܚܷܙܝܳܠܰܟ݂
3mv. ḥzalle ḥzalla ḥzallux ḥzallax
ܚܙܰܠܠܶܗ ܚܙܰܠܠܰܗ ܚܙܰܠܠܘܟ݂ ܚܙܰܠܠܰܟ݂
Subject → 1ev. 3mv. 2mv. 1mv.
Object  ↓
3m.ev. ḥzeli ḥzalle ḥzalxu ḥzelan
ܚܙܶܠܝ ܚܙܰܠܠܶܗ ܚܙܰܠܟ݂ܘ ܚܙܶܠܰܢ
3v.ev. ḥëzyoli ḥëzyalle ḥëzyalxu ḥëzyolan
ܚܷܙܝܳܠܝ ܚܷܙܝܰܠܠܶܗ ܚܷܙܝܰܠܟ݂ܘ ܚܷܙܝܳܠܰܢ
3mv. ḥzalli ḥzanne ḥzanxu ḥzallan
ܚܙܰܠܠܝ ܚܙܰܢܢܶܗ ܚܙܰܢܟ݂ܘ ܚܙܰܠܠܰܢ

(e) Werkwoorden met l ܠ‍ـ als derde wortelmedeklinker:

Werkwoorden van deze klasse volgen in de 3v.ev. en 3mv. het paradigma van het sterke werkwoord en zijn alleen zwak in de 3m.ev.

šql ܫܩܠ I: šoqalšqile ܫܳܩܰܠ – ܫܩܝܠܶܗ „kopen“

Subject → 3ev.m. 3ev.v. 2ev.m. 2ev.v.
Object  ↓
3m.ev. šqile šqila šqilux šqilax
ܫܩܝܠܶܗ ܫܩܝܠܰܗ ܫܩܝܠܘܟ݂ ܫܩܝܠܰܟ݂
3v.ev. šqilole šqilola šqilolux šqilolax
ܫܩܝܠܳܠܶܗ ܫܩܝܠܳܠܰܗ ܫܩܝܠܳܠܘܟ݂ ܫܩܝܠܳܠܰܟ݂
3mv. šqilile šqilila šqililux šqililax
ܫܩܝܠܝܠܶܗ ܫܩܝܠܝܠܰܗ ܫܩܝܠܝܠܘܟ݂ ܫܩܝܠܝܠܰܟ݂
Subject  → 1ev. 3mv. 2mv. 1mv.
Object  ↓
3m.ev. šqili šqëlle šqëlxu šqilan
ܫܩܝܠܝ ܫܩܷܠܠܶܗ ܫܩܷܠܟ݂ܘ ܫܩܝܠܰܢ
3v.ev. šqiloli šqilalle šqilalxu šqilolan
ܫܩܝܠܳܠܝ ܫܩܝܠܰܠܠܶܗ ܫܩܝܠܰܠܟ݂ܘ ܫܩܝܠܳܠܰܢ
3mv. šqilili šqilënne šqilënxu šqililan
ܫܩܝܠܝܠܝ ܫܩܝܠܷܢܢܶܗ ܫܩܝܠܷܢܟ݂ܘ ܫܩܝܠܝܠܰܢ

3. L-suffixen en pronominale objectsuffixen voor de andere personen in de verleden tijd

Pronominal objecten voor de andere personen (1e/2e) wordt uitgedrukt door de achtervoeging van L-suffixen aan de verleden tijdsvorm. Zo’n werkwoordsvorm heeft dus twee L-suffixen waarvan de eerste reeds bekend is en direct aan de stam wordt geplakt. De andere markeert het pronominal object en volgt direct hierna. Dezelfde reeks achtervoegsels drukt ook de ontvanger of begunstigde uit voor alle personen (1e/2e/3e) (zie verdere uitleg hieronder). Deze L-suffixen die het pronominal object uitdrukken onderscheiden zich alleen in de 2/3mv. van de L-suffixen die het subject uitdrukken in de verleden tijd (zie G.8a):

 

Subject

Verleden tijd

Pronominaal
object
3m.ev. -le ـܠܶܗ -le ـܠܶܗ
3v.ev. -la ـܠܰܗ -la ـܠܰܗ
2m.ev. -lux ـܠܘܟ݂ -lux ـܠܘܟ݂
2v.ev. -lax ـܠܰܟ݂ -lax ـܠܰܟ݂
1ev. -li ـܠܝ -li ـܠܝ
3mv. -Ke ـܶܗ -Ke, -lle, -nne ـܶܗ، ‍ـܠܠܶܗ، ‍ـܢܢܶܗ
2mv. -xu ـܟ݂ܘ -xu, -lxu, -nxu ـܟ݂ܘ، ‍ـܠܟ݂ܘ، ‍ـܢܟ݂ܘ
1mv. -lan ـܠܰܢ -lan ـܠܰܢ

De pronominale objectsuffixen 2/3mv. hebben drie varianten afhankelijk van de werkwoordsvorm waaraan ze worden toegevoegd. Let hierbij op dat de klinker van de voorafgaande werkwoordsuitgang bij de vervoeging met deze pronominale objectsuffixen ook anders kan zijn:

  Vt. 3mv. 2mv. 3mv. 2mv. Vt.
3m.ev. grëšla- -lle -lxu ‍ـܠܟ݂ܘ ـܠܠܶܗ ܓܪܷܫܠܑܰـ
3v.ev. grëšla- -lle -lxu ‍ـܠܟ݂ܘ ـܠܠܶܗ ܓܪܷܫܠܑܰـ
2m.ev. grëšlux- -xe / / ‍ـܟ݂ܶܗ ܓܪܷܫܠܘܟ݂ـ
2v.ev. grëšlax- -xe / / ‍ـܟ݂ܶܗ ܓܪܷܫܠܰܟ݂ـ
1ev. grëšlë- -lle -lxu ‍ـܠܟ݂ܘ ‍ـܠܠܶܗ ܓܪܷܫܠܷـ
3mv. grëšša- -nne -nxu ‍ـܢܟ݂ܘ ‍ـܢܢܶܗ ܓܪܷܫܫܰـ
2mv. grëšxu- -nne -nxu ‍ـܢܟ݂ܘ ‍ـܢܢܶܗ ܓܪܷܫܟ݂ܘ
1mv. grëšlan- -ne -xu ‍ـܟ݂ܘ ‍ـܢܶܗ ܓܪܷܫܠܰܢ‍ـ

De drie bases met pronominale objecten van de 3e persoon kunnen alleen het direct object (d.w.z. lijdend voorwerp) uitdrukken, niet het indirect object (d.w.z. meewerkend voorwerp). Het direct object drukt vaak degene die direct iets ondervindt door de gevolgen van de gebeurtenis (wie iets wordt aangedaan of wat in beweging wordt gezet).  Het indirect object staat voor degene die indirect betrokken is, vaak de ontvanger of begunstigde. Zoals je hieronder kunt zien, kunnen de hierbovengenoemde vormen met pronominale L-suffixen voor de 1e/2e personen echter zowel het direct object als het indirect object uitdrukken:

         grëšli ܓܪܷܫܠܝ „ik trok (hem)“

                  vs. grëšli-lux ܓܪܷܫܠܝܠܘܟ݂ „ik trok jou (m.)/voor jou (m.)“

         grëšlax ܓܪܷܫܠܰܟ݂ „je (v.) trok (hem)“

                  vs. grëšlax-li ܓܪܷܫܠܰܟ݂ܠܝ „je (v.) trok mij/voor mij“

         grëšxu ܓܪܷܫܟ݂ܘ „jullie trokken (hem)“

                  vs. grëšxu-lan ܓܪܷܫܟ݂ܘܠܰܢ „jullie trokken ons/voor ons“

Ook de L-suffixen van de personen 3m.ev., 3v.ev. en 3mv. kunnen als overeenkomstig pronominaal object dienen en achter de verleden tijdsvorm gevoegd worden als –le ـܠܶܗ, -la ـܠܰܗ, -nneـܢܢܶܗ. Deze dienen echter alleen als indirect object, bijv.: grëšle-le ܓܪܷܫܠܶܠܶܗ „hij trok voor hem“ respectievelijk „hij trok zich/voor zichzelf“.

Voorbeelden:

grëšlele zuze mu otomat Hij haalde wat geld uit de automaat voor zichzelf. ܓܪܷܫܠܶܠܶܗ ܙܘܙܶܐ ܡܘ ܐܳܬܳܡܰܐܬ
zwënlala fësṭan li mëštuṯo di ḥwarṯayḏa Ze kocht zich een jurk voor de bruiloft van haar vriendin. ܙܘܷܢܠܰܠܰܗ ܦܷܣܛܰܐܢ ܠܝ ܡܷܫܬܘܬ݂ܐ ܕܝ ܚܘܰܪܬ݂ܰܝܕ݂ܰܗ
macmarranne bayto bi qriṯo Ze bouwden een huis in het dorp voor hunzelf. ܡܰܥܡܰܪܪܰܢܢܶܗ ܒܰܝܬܐ ܒܝ ܩܪܝܬ݂ܐ

Door het voorzetsel l- ܠ‍ „voor, tot, aan” van achtervoegsels te voorzien (G.11b) kan het indirect object ook los van het werkwoord staan in plaats van de bovegenoemde L-suffixen:

         grëšluxli ܓܪܷܫܠܘܟ݂ܠܝ = grëšlux eli ܓܪܷܫܠܘܟ݂ ܐܶܠܝ „je trok voor mij“

         maḥwelalle u plan ܡܰܚܘܶܠܰܠܠܶܗ ܐܘ ܦ݁ܠܰܐܢ = maḥwele u plan alle ܡܰܚܘܶܠܶܗ ܐܘ ܦ݁ܠܰܐܢ ܐܰܠܠܶܗ „hij toonde hun het plan“

         hiye mërleli ܗܝـܝܶܐ ܡܷܪܠܶܠܝ = hiye mërle eli ܗܝـܝܶܐ ܡܷܪܠܶܗ ܐܶܠܝ „hij zei tegen mij“

 

b) Opmerking over de klemtoon

Bij al deze werkwoordsvormen met twee L-suffixen blijft de klemtoon onveranderd op de werkwoordstam. De algemene regel met de klemtoon op de voorlaatste lettergreep (L 24.4) gaat hier dus niet op.

Voorbeelden:

grë́šlux maar grë́šluxli
maḥwéle maar maḥwélalle
më́rle maar më́rleli

c) Onrelegematige werkwoorden met mё- ܡ‍ܷ‍ـ 

Werkwoorden met vier of meer wortelmedeklinkers, die met mё- ـܡ‍ beginnen en een -t- bevatten, vormen een klasse op zich. Ze zijn te onderscheiden van de werkwoorden behorend tot stammen II en III, die evenzo met m- ܡ‍ـ beginnen. Bij de werkwoorden van deze afzonderlijke klasse gaat het doorgaans om neologismes respectievelijk ontleningen oorspronkelijk uit het Arabisch. Daartoe behoren:

        mëftakar – mëftakarle - ܡܷܦܬܰܟܰܪܠܶܗ ܡܷܦܬܰܟܰܪ „denken“

        mëftaxar – mëftaxarle  ܡܷܦܬܰܟ݂ܰܪ - ܡܷܦܬܰܟ݂ܰܪܠܶܗ„trots zijn“

        mëḥtaram – mëḥtaramle  ܡܷܚܬܰܪܰܡ - ܡܷܚܬܰܪܰܡܠܶܗ„respecteren, eren“

        mëstafad – mëstafadle  ܡܷܣܬܰܦܰܕ - ܡܷܣܬܰܦܰܕܠܶܗ„profiteren“

        mëtawar – mëtawarle  ܡܷܬܨܰܘܰܪ - ܡܷܬܨܰܘܰܪܠܶܗ„zich voorstellen“

        mëttafaq – mëttafaqle  ܡܷܬܬܰܦܰܩ - ܡܷܬܬܰܦܰܩܠܶܗ„het erover eens worden“

        mëtyaqan – mëtyaqanle  ܡܷܬܝܰܩܰܢ - ܡܷܬܝܰܩܰܢܠܶܗ„geloven“

        mëtwaqac mëtwaqacle  ܡܷܬܘܰܩܰܥ - ܡܷܬܘܰܩܰܥܠܶܗ„verwachten“

        mëzdahar – mëzdaharle  ܡܷܙܕܰܗܰܪ - ܡܷܙܕܰܗܰܪܠܶܗ„opletten, in acht nemen“

        mёštabhar mёštabharle ܡܷܫܬܰܒܗܰܪ - ܡܷܫܬܰܒܗܰܪܠܶܗ „trots zijn“

        mёštacmarmёštacmarle ܡܷܫܬܰܥܡܰܪ - ܡܷܫܬܰܥܡܰܪܠܶܗ „koloniseren“

        mёštawar – mёštawarle ܡܷܫܬܰܘܚܰܪ - ܡܷܫܬܰܘܚܰܪܠܶܗ „vertragen, laat zijn“

        mёštawtafmёštawtafle ܡܷܫܬܰܘܬܰܦ - ܡܷܫܬܰܘܬܰܦܠܶܗ „deelnemen“

Al deze werkwoorden worden volgens dit paradigma vervoegd:

         štbhr ܫܬܒܗܪ „trots zijn“

  Tegenwoordige tijd Verleden tijd
3m.ev. mёštabhar ܡܷܫܬܰܒܗܰܪ mёštabharle ܡܷܫܬܰܒܗܰܪܠܶܗ
3v.ev. mёštabhro ܡܷܫܬܰܒܗܪܐ mёštabharla ܡܷܫܬܰܒܗܰܪܠܰܗ
2m.ev. mёštabhrat ܡܷܫܬܰܒܗܪܰܬ mёštabharlux ܡܷܫܬܰܒܗܰܪܠܘܟ݂
2v.ev. mёštabhrat ܡܷܫܬܰܒܗܪܰܬ mёštabharlax ܡܷܫܬܰܒܗܰܪܠܰܟ݂
1m.ev. mёštabharno ܡܷܫܬܰܒܗܰܪܢܐ mёštabharli ܡܷܫܬܰܒܗܰܪܠܝ
1v.ev. mёštabhrono ܡܷܫܬܰܒܗܪܳܢܐ mёštabharli ܡܷܫܬܰܒܗܰܪܠܝ
3mv. mёštabhri ܡܷܫܬܰܒܗܪܝ mёštabharre ܡܷܫܬܰܒܗܰܪܪܶܗ
2mv. mёštabhritu ܡܷܫܬܰܒܗܪܝܬܘ mёštabharxu ܡܷܫܬܰܒܗܰܪܟ݂ܘ
1mv. mёštabhrina ܡܷܫܬܰܒܗܪܝܢܰܐ mёštabharlan ܡܷܫܬܰܒܗܰܪܠܰܢ

De werkwoorden van deze groep, die een l ܠ‍ als laatste medeklinker in de wortel hebben, zoals stcml ܣܬܥܡܠ (mёstacmal – mёstacmele ܡܷܣܬܰܥܡܰܠ – ܡܷܣܬܰܥܡܶܠܶܗ „gebruiken, benutten“) en ntql ܢܬܩܠ (mëntaqal – mëntaqele ܡܷܢܬܰܩܰܠ - ܡܷܢܬܰܩܶܠܶܗ „verhuizen“) volgen in de vervoeging van de verleden tijd de regels van de werkwoorden met /l/ ܠ‍ als derde wortelmedeklinker (G.20b).

stcml ܣܬܥܡܠ „gebruiken, benutten“

  Tegenwoordige tijd Verleden tijd
3m.ev. mёstacmal ܡܷܣܬܰܥܡܰܠ mёstacmele ܡܷܣܬܰܥܡܶܠܶܗ
3v.ev. mёstacmlo ܡܷܣܬܰܥܡܠܐ mёstacmela ܡܷܣܬܰܥܡܶܠܰܗ
2m.ev. mёstacmlat ܡܷܣܬܰܥܡܠܰܬ mёstacmelux ܡܷܣܬܰܥܡܶܠܘܟ݂
2v.ev. mёstacmlat ܡܷܣܬܰܥܡܠܰܬ mёstacmelax ܡܷܣܬܰܥܡܶܠܰܟ݂
1m.ev. mёstacmalno ܡܷܣܬܰܥܡܰܠܢܐ mёstacmeli ܡܷܣܬܰܥܡܶܠܝ
1v.ev. mёstacmlono ܡܷܣܬܰܥܡܠܳܢܐ mёstacmeli ܡܷܣܬܰܥܡܶܠܝ
3mv. mёstacmli ܡܷܣܬܰܥܡܠܝ mёstacmalle ܡܷܣܬܰܥܡܰܠܠܶܗ
2mv. mёstacmlitu ܡܷܣܬܰܥܡܠܝܬܘ mёstacmalxu ܡܷܣܬܰܥܡܰܠܟ݂ܘ
1mv. mёstacmlina ܡܷܣܬܰܥܡܠܝܢܰܐ mёstacmelan ܡܷܣܬܰܥܡܶܠܰܢ

Werkwoorden met een zwakke laatste medeklinker zoals štcy ܫܬܥܝ (mёštace – mёštacele ܡܷܫܬܰܥܶܐ – ܡܷܫܬܰܥܶܠܶܗ „spelen“) en tnby ܬܢܒܝ (mëtnabe – mëtnabele ܡܷܬܢܰܒܶܐ - ܡܷܬܢܰܒܶܠܶܗ „profeteren, voorspellen“) volgen wederom bij de vervoeging de regels van de werkwoorden met derde zwakke medeklinker, zoals ḥzy ܚܙܝ (ḥozeḥzele ܚܳܙܶܐ – ܚܙܶܠܶܗ „zien“ zie. G.20a).

štcy ܫܬܥܝ (< šcy ܫܥܝ) „spelen“

  Tegenwoordige tijd Verleden tijd
ev. 3m. mёštace ܡܷܫܬܰܥܶܐ mёštacele ܡܷܫܬܰܥܶܠܶܗ
3v. mёštacyo ܡܷܫܬܰܥܝܐ mёštacela ܡܷܫܬܰܥܶܠܰܗ
2m. mёštacat ܡܷܫܬܰܥܰܬ mёštacelux ܡܷܫܬܰܥܶܠܘܟ݂
2v. mёštacyat ܡܷܫܬܰܥܝܰܬ mёštacelax ܡܷܫܬܰܥܶܠܰܟ݂
1m. mёštaceno ܡܷܫܬܰܥܶܢܐ mёštaceli ܡܷܫܬܰܥܶܠܝ
1v. mёštacyono ܡܷܫܬܰܥܝܳܢܐ mёštaceli ܡܷܫܬܰܥܶܠܝ
mv. 3. mёštacёn ܡܷܫܬܰܥܷܢ mёštacalle ܡܷܫܬܰܥܰܠܠܶܗ
2. mёštacitu ܡܷܫܬܰܥܝܬܘ mёštacalxu ܡܷܫܬܰܥܰܠܟ݂ܘ
1. mёštacina ܡܷܫܬܰܥܝܢܰܐ mёštacelan ܡܷܫܬܰܥܶܠܰܢ